Woordenlijst |
Woordenschat
| kapper de substantief kappers | Hij heeft mijn haar goed geknipt. Ik vind hem een goede kapper. |
| een man die haar knipt, wast en mooi maakt | |
| kapster de substantief kapsters | De kapster praat met mevrouw Janssens terwijl ze haar haren kleurt. |
| een vrouw die haar knipt, wast en mooi maakt | |
| haardroger de substantief haardrogers | Mijn haar is nat van in de douche. Ik droog het met een haardroger. |
| elektrisch toestel dat je in de hand neemt om nat haar te drogen | |
| kleuring de substantief kleuringen | Het blonde meisje wil zwart haar en vraagt daarom een kleuring in het kapsalon. |
| verf die je haar een andere kleur geeft | |
| krul de substantief krullen | Zwarte mensen hebben kleine krullen in hun haar. |
| haar dat niet steil is | |
| krulspeld de substantief kruispelden | Ik wil krullen, dus ga ik slapen met krulspelden in mijn haar. |
| spiraalvormig voorwerp waar je je haren omheen draait om krullen te krijgen | |
| modetrend de modeterends modetrends | Iedereen wil slank zijn: dun zijn is een modetrend geworden. |
| wat de meeste mensen mooi vinden of als een voorbeeld zien | |
| permanent de substantief permanenten | Oudere dames zijn dol op permanenten: ze laten graag krullen zetten in hun haren. |
| krullen die je in je haar laat zetten bij de kapper | |
| snit de substantief - | Als je je kapsel beu bent, kan je bij de kapper een nieuwe snit vragen. |
| kapsel | |
| kleindochter de substantief kleindochters | Maria gaat elke dag wandelen met haar kleindochter. |
| dochter van je zoon of dochter | |
| kleinzoon de substantief kleinzonen | Theo voetbalt graag met zijn kleinzoon. |
| zoon van je zoon of dochter | |
| bloem de substantief bloemen | Ik vind rozen en tulpen de mooiste bloemen. |
| een plant waaraan mooie blaadjes groeien | |
| taart de substantief taarten | Op mijn verjaardag wil ik een grote taart met fruit en slagroom eten. |
| lekker gebak | |
| verjaardag de substantief verjaardagen | Ik ben geboren op 29 februari, dus mijn verjaardag valt maar om de vier jaar. |
| de datum van je geboorte | |
| afdeling de substantief afdelingen | Josée ligt op de gesloten afdeling 'dementie'. |
| een deel van een bedrijf | |
| verzorger de substantief verzorgers | De verzorger geeft de oude man eten. |
| man die zorgt dat iemand krijgt wat nodig is, of dat er gebeurt wat nodig is | |
| verzorgster de substantief verzorgsters | De verzorgster kleedt de oude vrouw aan. |
| vrouw die zorgt dat iemand krijgt wat nodig is, of dat er gebeurt wat nodig is | |
| bewoner de substantief bewoners | In een zorgcentrum wonen oude mensen, zij zijn de bewoners. |
| man die op een bepaalde plaats woont | |
| bewoonster de substantief bewoonsters | De bewoonsters van het zorgcentrum gaan samen naar het kapsalon. |
| vrouw die op een bepaalde plaats woont | |
| woensdag de substantief woensdagen | Op woensdag duurt het nog maar twee dagen voor het weekend is. |
| derde dag van de week | |
| agenda de substantief agenda's | Ik ga morgen naar de kapper. Om deze afspraak niet te vergeten, schrijf ik het op in mijn agenda. |
| een boekje met alle dagen van het jaar waarin je afspraken kunt schrijven | |
| hulp de substantief - | Fons kan niet meer zelf koken en krijgt hulp van zijn dochter: zij kookt nu voor hem. |
| als je iemand helpt | |
| haar het (bij substantief) substantief/ pronomen (3e persoon vrouwelijk enkelvoud) haren (pluralis van het substantief) | substantief: In de zomer laat ik mijn haren knippen, want kort haar is minder warm. / pronomen: Ze houdt veel van haar kleinkinderen. |
| substantief: dunne draadjes die op je lichaam groeien, vooral op je hoofd | |
| product de substantief producten | De kapster kleurt het haar van mevrouw Janssens met een product. |
| middel (om haar te kleuren / om mee te poetsen / …) | |
| kapsalon het substantief kapsalons | Als hij zijn haar wil laten knippen, gaat hij naar een kapsalon. |
| plaats waar je je haar kan laten knippen en mooi maken | |
| kapsel het substantief kapsels | Zij vindt haar haren niet mooi als ze lang zijn. Ze wil nu een kort kapsel. |
| manier waarop je het haar draagt | |
| kleinkind het substantief kleinkinderen | Ik wil graag kleinkinderen. Hopelijk krijgt mijn dochter snel een baby! |
| kind van je zoon of dochter | |
| cadeau het substantief cadeaus | Hij kreeg veel cadeaus voor zijn verjaardag. |
| geschenk, pakje | |
| zorgcentrum het substantief zorgcentra | In een zorgcentrum worden oude mensen verzorgd. |
| plaats waar mensen die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen wonen | |
| ogenblik het substantief ogenblikken | Ik kom direct, een ogenblikje! |
| een moment, een korte tijd | |
| gat het substantief gaten | Er zit een gat in mijn sok: nu steekt mijn teen erdoor! |
| een opening of een open plaats | |
| telefoongesprek het substantief telefoongesprekken | Een telefoongesprek kost niet meer zoveel als vroeger. |
| een gesprek via de telefoon | |
| verlof het substantief - | Ik ga dit jaar op verlof naar Amerika. |
| vakantie, periode waarin je niet werkt | |
| lievelings- - substantief - | Paars is mijn lievelingskleur. |
| waar je het meest van houdt, favoriet | |
| langskomen - verbum kom langs - kwam langs - is langsgekomen | De zorgkundige komt om 16 uur langs met koekjes. |
| op bezoek komen | |
| insteken - verbum steek in - stak in - heeft ingestoken | Ze steekt elke dag krulspelden in haar haren. |
| plaatsen in | |
| jarig - adjectief jarige | De jarige bewoner wordt 80 jaar vandaag. |
| je bent jarig op je verjaardag | |
| verzot (op) - adjectief - | Hij vindt taart heel lekker, hij is er verzot op! |
| dol zijn (op), heel graag hebben | |
| cadeau krijgen - verbum krijg een cadeau - kreeg een cadeau - heeft een cadeau gekregen | Ik wil graag een hondje, hopelijk krijg ik er eentje cadeau. |
| een geschenk ontvangen | |
| lang geleden - adjectief - | Lang geleden was de oude man nog jong. |
| een hele tijd terug | |
| overmorgen - adjectief - | Overmorgen gaan we naar de zee! Nog twee nachtjes slapen! |
| de dag na morgen, over twee dagen | |
| bellen (naar) - verbum bel (naar) - belde (naar) - heeft gebeld (naar) | Ik bel naar de dokter om een afspraak te maken. |
| contact opnemen via de telefoon | |
| begroeten - verbum begroet - begroette - heeft begroet | Toen de bewoner aankwam in het kapsalon, begroette de kapster hem. |
| goeiedag zeggen | |
| een afspraak maken - verbum maak een afspraak - maakte een afspraak - heeft een afspraak gemaakt | Ik heb een afspraak gemaakt bij de kapper. Ik ga er morgen naartoe. |
| een mondelinge of schriftelijke belofte maken om iets te doen of iemand te zien | |
| moeite kosten - verbum kost moeite - kostte moeite - heeft moeite gekost | Door de crisis heeft het me veel moeite gekost om werk te vinden. |
| iets is moeilijk, je moet er je best voor doen | |
| om hulp vragen - verbum vraag om hulp - vroeg om hulp - heeft om hulp gevraagd | Als je het niet zelf kan, moet je om hulp vragen. |
| iemand vragen om je te steunen, iets voor je te doen wat je zelf niet kan | |
| picco bello - adjectief - | Het huis ziet er pico bello uit: alles is opgeruimd en netjes. |
| perfect, heel goed, netjes | |
| ertussenuit trekken - verbum trek ertussenuit - trok ertussenuit - is ertussenuit getrokken | Elk lang weekend trekken ze ertussenuit. |
| weggaan | |
| opgeladen zijn - verbum is opgeladen - was opgeladen - is opgeladen geweest | Ze was helemaal terug opgeladen na haar vakantie. |
| energie hebben | |
| eruitzien - verbum zie eruit - zag eruit - heeft eruit gezien | Je ziet er goed uit. Ben je naar de kapper geweest? |
| uiterlijk lijken op iets of iemand | |
| het is een kwestie van - verbum is een kwestie van - was een kwestie van - is een kwestie van … geweest | Het is een kwestie van tijd voor we iets beslissen. Het duurt niet lang meer. |
| het gaat om … | |
| zijn gangetje gaan - verbum ging zijn gangetje - is zijn gangetje gegaan | Alles goed? Ja hoor, het gaat z'n gangetje. |
| het gaat wel, het verloopt rustig | |
| stilzitten - verbum zit stil - zat stil - heeft stilgezeten | In de kerk moet je stilzitten op je stoel. |
| zitten en niet bewegen | |
| donker - adjectief donkere | Mevrouw Janssens wil geen blond haar, zij wil een donkere haarkleur. |
| niet licht van kleur | |
| feestvieren - verbum vier feest - vierde feest - heeft feestgevierd | We vieren feest, want het is haar verjaardag. |
| een feest geven omdat er iets speciaals gebeurt | |
| wel - tussenwerpsel/bijwoord - | tussenwerpsel: Wel, ik zal je eens iets vertellen …/ bijwoord: Jij lust geen frietjes, maar ik wel! |
| tussenwerpsel: nou (dit woord wordt soms gebruikt aan het begin van een zin als iemand iets vertelt), woord om ongeloof of verbazing uit te drukken / bijwoord: antoniem van ontkenning (>< niet), op zijn minst, zeer, waarschijnlijk, uitdrukking van twijfel, vermoeden, deel van bedanking (dank u wel) | |
| vrij - adjectief vrije | Hij heeft het examen vrij goed gedaan: hij had meer dan de helft. / Hij mocht de gevangenis verlaten en was eindelijk terug vrij. |
| tamelijk, redelijk; niet bezet, onafhankelijk van de macht of wil van een ander, niet beperkt, los, ongedwongen; gratis | |
| verblijven - verbum verblijf - verbleef - heeft verbleven | Toen ik jong was, verbleef ik in Spanje. Ik woonde daar graag. |
| ergens voor een tijdje zijn | |
| noteren - verbum noteer - noteerde - heeft genoteerd | Noteer de belangrijke zaken in je agenda. |
| woorden op papier zetten om ze niet te vergeten, opschrijven | |
|
Project number: 543336-LLP-1-2013-1-DE-KA2-KA2MP - This project has been funded with support from the European Commission. This publication [communication] reflects the views only of the author, and the Commission cannot be held responsible for any use which may be made of the information contained therein. |
