Oefeningen

Klik hier (of op het diskette-icoontje rechtsboven de pagina) om de correctiesleutel (in PDF) van dit hoofdstuk te openen.

OEFENING 1 - Luistervaardigheid

Luister naar de dialoog en duid het juiste antwoord aan.
 
1 - Welke groenten doen de bewoners in de soep?  


2 - Waarvan moet meneer Vannieuwenhuyse altijd huilen?  


3 - Welke ingrediënten moeten er, naast de groentjes, nog aan de soep worden toegevoegd?  


4 - Welke kruiden doen de bewoners in de soep?  


5 - Wat is meneer Vannieuwenhuyse’s lievelingssoep?  


OEFENING 2 - Leesvaardigheid

Lees het recept voor witloof in de oven van kokkin Sofie Dumont aandachtig.

Witloofrolletjes in de oven met kaassaus

Bereiding
 
1 - Verwarm de oven voor op 180 graden.
2 - Schil de aardappelen. Stoof ze gaar.
3 - Was het witloof. Snij het voetje er af. Kleur aan met een klontje boter en kruid met peper, nootmuskaat en zout. Voeg wat water toe. Gaar 15 minuten onder een deksel.
4 - Maak de saus. We starten met de roux. Weeg 50 gram bloem af. Smelt 50 gram boter. Voeg in één keer de bloem toe. 5 5 - Roer droog tot het naar ‘koekjes ruikt’.
6 - Haal van het vuur en voeg een scheut melk toe. Roer tot alle klonters weg zijn. Zet terug op het vuur en voeg wat meer melk toe. Laat indikken en voeg eventueel nog wat melk toe.
7 - Kruid met peper, zout en nootmuskaat. Meng de kaas onder de saus.
8 - Laat het witloof goed uitlekken. Verwijder het zwoerd van de hesp.
9 - Giet de aardappelen af. Meng zure room, peper en zout onder de aardappelen en stamp tot puree.
10 - Rol het witloof in de hesp. Leg in een ovenschotel. Spuit de puree ernaast. Bedek het witloof met de saus. Strooi wat kaas op de saus.
11 - Plaats in de voorverwarmde oven op 180 graden voor 25 à 30 minuten.
12 - Haal uit de oven en serveer.


Welke ingrediënten heb je nodig voor de bereiding van het witloof, de kaassaus en de puree? Plaats de woorden uit de volgende kader in de juiste kolom.

WITLOOF  
    KAASSAUS  
      PUREE  
        • zout
        • boter
        • hesp
        • nootmuskaat
        • peper
        • witloof
        • bloem
        • zout
        • boter
        • nootmuskaat
        • kaas
        • peper
        • melk
        • aardappelen
        • zout
        • zure room
        • peper

        OEFENING 3.1 - Woordenschat

        De (soep)groenten. Wat zie je? Plaats de woorden uit de volgende kader bij het juiste prentje.
         
        (a)  
          (b)  
            (c)  
              (d)  
                (e)  
                  (f)  
                    • de aardappelen
                    • de ajuinen
                    • de wortelen
                    • de prei
                    • het witloof
                    • de selder

                    OEFENING 3.2 - Woordenschat (A)

                    Het keukenmateriaal. Wat zie je? Plaats de woorden uit de volgende kader bij het juiste prentje.
                     
                    (a)  
                      (b)  
                        (c)  
                          (d)  
                            (e)  
                              • het mes
                              • de houten lepel
                              • de pan
                              • de pot
                              • de oven

                              OEFENING 3.2 - Woordenschat (B)

                              Welke handeling verricht je met welk keukenmateriaal? Verbind de woorden.

                              het mes  
                                de houten lepel  
                                  de pan  
                                    de pot  
                                      de oven  
                                        • snijden en schillen
                                        • roeren
                                        • bakken en braden
                                        • stoven en koken
                                        • voorverwarmen

                                        OEFENING 4.1 - Grammatica (A)

                                        Het gebruik van artikels.
                                         
                                         
                                        De of het? Plaats de woorden uit de volgende kader in de juiste kolom.
                                        DE  
                                          HET  
                                            • lepel
                                            • groenten
                                            • aardappelen
                                            • bouillon
                                            • ajuin
                                            • peterselie
                                            • peper
                                            • witloof
                                            • zout
                                            • mes

                                            OEFENING 4.1 - Grammatica (B)

                                            Het artikel ontbreekt. Vul aan met ‘de’, ‘het’, ‘een’ of ‘/’ met behulp van de info tussen haakjes.

                                            1 - (definiet, singularis) Verwarm oven voor op 180 graden.

                                            2 - (indefiniet, pluralis) Dit is een voorbeeld van een typisch Belgisch gerecht: witloofrolletjes in de oven met kaassaus.

                                            3 - (definiet, singularis) Rol witloof in hesp.

                                            4 - (indefiniet, singularis) Kleur aan met klontje boter.

                                            5 - (definiet, pluralis) Schil aardappelen.


                                            OEFENING 4.2 - Grammatica

                                            Het gebruik van de imperatief.
                                             
                                             
                                            Geef instructies voor de bereiding van een gerecht. Gebruik de imperatief. Kies telkens een gepast werkwoord uit de kader.
                                             
                                            Voorbeeld:             (kuisen) .........................  de groenten.             →            Kuis de groenten.
                                             
                                             
                                            toevoegen – snipperen – eten – snijden – bakken – roeren – koken – schillen – stoven – stampen
                                             
                                            1 - eerst de aardappelen.

                                            2 - ze vervolgens in stukjes.

                                            3 - ze dan gaar in water en giet ze af.

                                            4 - melk, boter, peper en zout .

                                            5 - de aardappelen tenslotte tot puree.

                                            6 - de ajuin en fruit hem in een pan.

                                            7 - de worst bruin in een pan.

                                            8 - de groenten in een pot op het vuur.

                                            9 - af en toe in de pot zodat de groenten niet aanbranden. Haal ze van het vuur als ze gaar zijn.

                                            10 - smakelijk!

                                            OEFENING 5 - Schrijfvaardigheid

                                            Het boodschappenlijstje.
                                             
                                            Situatie: Je werkt in een woonzorgcentrum en je gaat vandaag samen koken met de bewoners. Ze willen worst met appelmoes en puree eten. Je hebt een lijst met ingrediënten. Op de tafel staan de producten die je al hebt.
                                             
                                             
                                            Welke producten moet je nog kopen? Plaats de juiste ingrediënten in het boodschappenlijstje.
                                             
                                            TIP: Zie Unit 5 Hoofdstuk 1.
                                            BOODSCHAPPENLIJSTJE  
                                              • appels
                                              • aardappelen
                                              • peper
                                              • melk
                                              • zout
                                              • boter
                                              • suiker
                                              • worst
                                              • nootmuskaat

                                              OEFENING 6 - Spreekvaardigheid

                                              Rollenspel. Wat lust jij?
                                              Een modelantwoord bij deze oefening vind je in de sleutel. Klik op het diskette-icoontje rechtsboven de pagina om de sleutel te openen.
                                               
                                              Situatie: Je bent zorgkundige in een woonzorgcentrum en je praat met bewoonster Maria over typisch Belgische gerechten. Laat je buur de vragen stellen en antwoord met één van de mogelijkheden of vul zelf aan.
                                               
                                              1 - Heb jij al eens witloof in de oven gegeten? Vond je het lekker?
                                               
                                              2 - Heb jij al eens Juliennesoep klaargemaakt? Welke ingrediënten gebruikte je?
                                               
                                              3 - Wat is jouw lievelingsgerecht?
                                               
                                              4 - Welk Belgisch gerecht lust je niet?
                                               
                                              TIP: Kijk ook naar het hoofdstuk ‘Belgische gewoonten’ in de Interculturele Unit.

                                              EINDTEST

                                              Vul de gaten in het recept in. Gebruik woorden uit dit hoofdstuk, vul een artikel in (waar nodig) of gebruik de imperatief.

                                              1 - de appelen, verwijder klokhuis en snij ze in stukken.

                                              2 - Doe de stukjes in pot. Voeg een glas water en een eetlepel boter toe.

                                              3 - Gaar onder een deksel op een laag vuurtje. af en toe in pot.

                                              4 - op dat het niet aanbakt. Plet grof of fijn tot appelmoes.

                                              5 - Plet grof of fijn tot appelmoes.

                                              Project number: 543336-LLP-1-2013-1-DE-KA2-KA2MP - This project has been funded with support from the European Commission. This publication [communication] reflects the views only of the author, and the Commission cannot be held responsible for any use which may be made of the information contained therein.