Verpleegster: |
Dag meneer Vannieuwenhuyse. Ik kom u uw spuitje geven, zodat u kunt gaan ontbijten. |
Meneer Vannieuwenhuyse: |
Ik was al een tijdje aan het wachten. Waar is Julie? |
Verpleegster: |
Ja, sorry, Julie is ziek, vandaag zal ik u uw spuitje geven. |
Meneer Vannieuwenhuyse: |
Geeft niet hoor. |
Verpleegster: |
Goed, kunt u even uw mouw oprollen, zodat ik gemakkelijker bij uw bovenarm kan?
Ik ga de zone waar ik het spuitje zal zetten ontsmetten met een watje en alcohol. Niet verschieten hoor, het kan koud aanvoelen.
|
Meneer Vannieuwenhuyse: |
Ik kan daar wel tegen … |
Verpleegster: |
Zo, de huid is proper, de spuit is klaar, nu kan ik de insuline toedienen. |
Meneer Vannieuwenhuyse: |
Doe nu maar. |
Verpleegster: |
Ik knijp uw huid zachtjes samen, zeg maar als het pijn doet, hé! |
Meneer Vannieuwenhuyse: |
Dat ben ik gewoon. |
Verpleegster: |
Zo, ik druk langzaam de spuitknop in … Ziezo. Ik wacht nog heel even om de
spuit terug te trekken om te voorkomen dat de insuline terug lekt.
Zo, en klaar! |
Meneer Vannieuwenhuyse: |
Dat ging vlot. Je hebt dat zeker vaker gedaan! |
Verpleegster: |
Inderdaad. Blijf maar nog even rustig zitten terwijl ik de spuit terug veilig opberg en alles opruim. |